Ode aan Veenendaal

Deze ‘Ode aan Veenendaal’  is geschreven voor het optreden op het ‘Cultuurbal 2012’.

Ode aan Veenendaal

’t Veen – wat zal ik ervan zeggen: ik ben er geboren
en woon er, al was het eerst formeel nog Ede,
al zo’n vierenvijftig jaar: dan weet je feitelijk niet beter:
Verlaat, Kofschip, Oudeveen, Dijkstraat,
zelfde huizen, zelfde mensen, zelfde bomen, zelfde winkels:
K. Schippers schreef in een gedicht getiteld Bij Loosdrecht:
‘Als dit Ierland was, zou ik beter kijken.’
Het prettige is, vind ik, van ’t Veen dat ik er helemaal
niet meer hoef te kijken, maar lekker kan denken aan alles
wat maar bij me opkomt: het dorp stoort mij niet,
zomin als ik, hoop ik, het dorp stoor:
wij zijn als twee goede buren
die elkaar welwillend toeknikken, soms even
een babbeltje maken maar verder ieder hun eigen weg gaan. 
 

Tenminste, dat had je gedacht, maar zo is het niet: wat
je beleeft als je nog in je korte ribbroek loopt
gaat je niet in je kouwe kleren zitten – je zou het
wel willen misschien: ’t Veen, niks mee te maken,
ik woon er alleen, meer niet, maar zoals je vroeger
de rode letters Scheepjeswol zag oprijzen tussen
het gewirwar van gevels en daken
voel je je meteen als een kind dat na een schoolreisje
– heel plezierig, veel ranja, veel patat –
uit de bus stapt en met zijn koffer of tas in de hand
de straat waar zijn huis staat in holt: het feest
mag voorbij zijn, maar hier is hij thuis:
kijk daar gaat de postbode, hij heeft
een nieuw uniform gekregen en daar is de boom
waar de brandweer die keer de poes van Marietje uit haalde.

Het zijn de kleine dingen: ik weet het. Roelof
uit Rouveen, die in Veenendaal in de raad zat
en die de plaatsen vergeleek, concludeerde:
zoveel verschillen Rouveen en Veenendaal niet!
Ach, als mannen alleen van mooie vrouwen hielden
werd er weinig getrouwd: als je houdt van ’t Veen
houd je niet alleen van de Kerkewijk,
de Nieuwe Molen, de Cultuurfabriek, de Blauwe Hel,
maar heb je een even groot zwak
voor het Schrijverspark, het Achterstraatje, de Papsteeg: plekjes
waarvan geen toerist ooit een foto maakte,
want ’t Veen is niet alleen het winkelcentrum
met al wat erop en eraan hoort,
maar een brok atmosfeer, een klimaat, waarin
je misschien wel geboren moet zijn
om er blijvend te kunnen ademen.

Maar laten we eerlijk zijn: is het in Buenos Aires,
Tokio, Amsterdam, Los Angeles, Parijs, zoveel beter?
(Om nog maar niet eens te spreken van Loon-op-Zand
of Sint Anna Parochie) – welnee toch zeker:
overal waar mensen wonen houd je het enkel
maar uit met een stalen gemoed of een vat
peppillen en tranquillizers
en verhuizen brengt niks dan kopzorg en kost een hoop geld.
Nee, je kunt maar het beste nog leven
waar je wortels zijn, waar je denken kan: o ja, daar
stond ik altijd op Lidy te wachten en hier
kwam ik mijn vader toen tegen.
De rest is enkel decor,
of het nu Piazza San Marco heet
of Broadway of Penny Lane of Spui of Bois de Boulogne.

 

De poëziekenner heeft het gedicht ongetwijfeld herkend. Het is het gedicht ´Ode aan Dordrecht´ van C. Buddingh´, waarin alle Dordtse ´couleur locale´ vervangen is door Veense ´couleur locale´.
Het optreden tijdens het Cultuurbal moest dan ook gezien worden als cabaret.