Wij spannen een sluier over onze stad, geboren
uit het fijnste weefgaren in bonte of beenzwarte
tinten die de kijker vervoeren, meelokken naar
een oude plek in het geheugen waarvan niet gedacht werd
dat daar een huis voor was. ’s Nachts stollen kobaltblauwe
klodders, geflankeerd door indigo toetsen, flirtend met titanium
of zinkwit. Spatten uit een oud verleden, een drooggelegd water
soms een bolwerk van sigaren of wol. Wij draaien de hand
daar niet voor om, liever om de kwast of de beitel: wij ploegen,
zwoegen, foeteren. Strijken. Zacht, ritmisch tikken vult de zwarte holte
doffe klappen op weerbarstig steen, poreus metaal. Zo werken wij. Zo vormen wij
de stad naar onze handen, vatten wij de vier kanten van het kleed
en draperen het sussend en zalvend over de mensen. Een schuilhut.
Opdat zij zich laven en warmen bij het vuur van ons lichtend hart.
© Joyce Willemse
Stadsdichter 2015-2016
Dit gedicht is geschreven voor en voorgedragen tijdens de opening van de Kunstroute Veenendaal op 24 april 2015. In aanwezigheid van de Veenendaalse ‘gordel van Cultuur’.