21 februari 2014 (Ode aan Caecilia)

Ode aan Caecilia

Caecilia, een klank uit mijn jeugd.
Dat komt: mijn vader was donateur.
Uit een soort principe,
want zelf speelde hij geen noot.

Caecilia, dat principe van mijn vader
had te maken met zijn diensttijd.
Hij was bij de marine geweest
en dat wilde hij weten ook.

Caecilia en de Marinierskapel
hielden die tijd in leven.
Singles en langspeelplaten,
aan ons – pubers- niet besteed.

Terwijl Jan, mijn jongere broer,
ook bij de marine is geweest,
maar dat Caecilia-gevoel
zit blijkbaar niet in de genen.

Mijn Caecilia-gevoel kwam rond ’96.
Ik zat in de  gemeenteraad
en voelde me cultureel verplicht
een voorstelling bij te wonen.

Dat bleek geen voorstelling te zijn,
maar een openbaring!
Niet mijn vaders hoempapa,
maar een vol en volwaardig geluid.

Ik zat strak achterover
in mijn theaterstoel:
niet begrijpend hoe het
in Godsherennaam mogelijk was.

Geen snaar te zien op het toneel
en ik miste ze geen moment!
De blazers namen dat over,
moeiteloos en onvoorwaardelijk.

En die blazers, die kende ik;
van school, uit mijn werk.
Gewone jongens en meiden,
morgen weer op straat te zien.

Sinds die eerste voorstelling
bleef ik bij Caecilia terugkomen:
op een nieuwjaarsconcert,
of een eigen optreden.

En nu steek ik de loftrompet:
schril, hoog en hard.
Voor Caecilia
en een beetje voor mijn vader.

Mats Beek

Stadsdichter3